/
 Onderwijsrecht

Projectgroepen en groepsopdrachten zijn belangrijke didactische instrumenten om studenten klaar te stomen voor de maatschappij. Studenten die samenwerken, die inzichten en informatie met elkaar uitwisselen en elkaar ondersteunen, kunnen elkaar intellectueel verrijken om gezamenlijk een mooi eindresultaat te behalen. Groepsopdrachten zorgen er bovendien voor dat studenten bewust worden van hun waarden en houdingen.[1] Maar helaas wordt de onderwijspraktijk met regelmaat geconfronteerd met een student die er ronduit met de pet naar gooit of – tot overmaat van ramp voor de goed bedoelende en hardwerkende groepsgenoten – zich overgeeft aan plagiaat in een groepsopdracht. Welke sancties kan de examencommissie aan ieder van de studenten opleggen en wanneer houden deze maatregelen ook stand bij het College van Beroep voor de Examens (CBE) en de onderwijsrechter[2]?                   

Een veel voorkomende situatieschets

Drie studenten leveren een werkstuk in. Het betreffende werkstuk bestaat uit drie onderdelen die in groepsverband moet worden gemaakt. De studenten hebben deze drie onderdelen onderling verdeeld. De examencommissie stelt vast dat een deel van de groepsopdracht letterlijk is overgenomen van internet zonder een bronvermelding en dat daarmee plagiaat is gepleegd. Na onderzoek blijkt dat het onderdeel dat door student X is gemaakt uit geplagieerd werk bestaat. In het werk dat door de medestudenten Y en Z is gemaakt is geen plagiaat vastgesteld. Het betreft hier echter een groepsopdracht en dat brengt mee – aldus de examencommissie – dat aan alle drie de studenten dezelfde sanctie wordt opgelegd. De sanctie bestaat uit ongeldig verklaren van de groepsopdracht en alle drie de studenten worden uitgesloten voor de eerstvolgende toets. Daarnaast heeft de examencommissie aan alle drie de studenten laten weten dat zij niet meer in aanmerking komen voor het Judicium (summa) cum laude. Tot slot wordt een aantekening aangaande de fraude in het studentendossier gemaakt.

Houden deze maatregelen stand? Veel voorkomend verweer studenten

De meest voorkomende argumenten van studenten in een dergelijke situatie komen in de kern op het volgende neer:

  • niet ik, maar student X heeft het groepsonderdeel gemaakt waar plagiaat is vastgesteld;
  • student X heeft het onderdeel van de groepsopdracht waar plagiaat is vastgesteld ingeleverd zonder ons (de andere medestudenten) de gelegenheid te bieden deze na te kijken;
  • de onderwijsinstelling heeft geen plagiaatscanner beschikbaar voor studenten waardoor het voor ons (de niet-plagiërende medestudenten) heel moeilijk is om de authenticiteit van een stuk te kunnen controleren;
  • vaststaat dat alleen student X zich schuldig heeft gemaakt aan plagiaat en dat wij (de medestudenten) te goeder trouw zijn geweest en geen enkele intentie hebben gehad om plagiaat te plegen of dat toe te staan;
  • de opgelegde sancties zijn niet proportioneel;
  • de examencommissie komt niet de bevoegdheid toe om te bepalen dat een student niet meer in aanmerking komt voor het Judicium (summa) cum laude;
  • en de examencommissie heeft evenmin de bevoegdheid om een aantekening van fraude in het studentendossier op te nemen.

Komen deze argumenten van de studenten rechtens relevante betekenis toe, en zo ja wat betekent dit dan voor de houdbaarheid van de maatregelen die door de examencommissie worden opgelegd?

Fraude en plagiaat: enkele basisinzichten

De wet geeft geen definitie van fraude. In de rechtspraak wordt wel een definitie van fraude gegeven (onverlet de bevoegdheid van onderwijsinstellingen om een eigen fraudebegrip op te nemen): “handelen of nalaten van de student dat ervoor zorgt dat degene die het tentamen afneemt niet meer in staat is het kennen en kunnen van de student op een correcte of eerlijke manier te beoordelen.”[3]

Het is vaste rechtspraak dat voor fraude (of plagiaat) geen opzet nodig is. Bij de vaststelling of sprake is geweest van fraude zijn de intenties van de betrokken student niet van belang.[4] Een student hoeft ook geen voordeel te hebben gehad van zijn handelen om het als fraude te bestempelen.[5]

Alvorens een maatregel op te leggen in de zin van artikel 7.12b lid 2 WHW dient de examencommissie zich ervan te vergewissen dat aan de strafmaatregel expliciet feiten, omstandigheden en verklaringen ten grondslag worden gelegd die de maatregel kunnen dragen.[6]

Artikel 7.12b van de WHW kent slechts als bestraffende sancties in het licht van fraude en plagiaat de uitsluiting van het maken van tentamens gedurende de termijn van ten hoogste een jaar en bij ernstige fraude de definitieve beëindiging van de inschrijving.

Saillant is het rechterlijk uitgangspunt aangaande het vraagstuk van proportionaliteit. Stel bijvoorbeeld dat de examencommissie als maatregel oplegt dat een student voor een periode van zes maanden wordt uitgesloten voor deelname aan een bepaalde toets en de student  hierdoor zijn studievoortgangsnorm niet haalt en wordt geconfronteerd met een negatief bindend studieadvies (BSA). Brengt dit mee – zulks gelet op de verstrekkende gevolgen die aan de maatregel in kwestie kleven – dat de sanctie niet passend is? Neen, aldus de onderwijsrechter: proportionaliteit ziet niet op eventuele bijkomstige nadelige gevolgen die de sanctie teweegbrengt.[7]

Wat betekent een en ander nu voor fraude c.q. plagiaat gepleegd in groepsverband?

Rechtsontwikkeling plagiaat bij groepsopdrachten

Het is vaste rechtspraak binnen het onderwijsrecht dat indien studenten samenwerken zij een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de opdracht dragen en zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het eindresultaat. Dit brengt tevens mee dat studenten gehouden zijn om het werk van medestudenten te controleren. Wanneer zij dit niet doen dient dit voor hun rekening en risico te komen. Met andere woorden: de omstandigheid dat een student bij een groepsopdracht zich niet zelf schuldig maakt aan plagiaat, maar een van de medestudenten wel, brengt alsnog mee dat sprake is van groepsplagiaat.[8]

Uitsluiting van deelname aan toets(en)

Kan de onwetende student zich op verzachtende omstandigheden beroepen in een ultieme poging om in ieder geval minder zwaar bestraft te worden in verhouding tot de kwade genius onder hen? Tot voor kort bood de rechtspraak studenten weinig hoop. Integendeel, ook als het een student niet lukt om geplagieerde delen van de medestudent te herkennen en ook als de opleiding niet de mogelijkheid faciliteert om een stuk van een andere student te kunnen controleren op plagiaat dan nog stond niets eraan in de weg om alle studenten gelijk te straffen en hen voor korte of langere perioden uit te sluiten van één of meerdere tentamens.[9] Dit voelt wrang en voor degenen die met mij menen dat voormeld rechterlijk standpunt van de onderwijsrechter niet appelleert aan het rechtsgevoel is er goed nieuws; recente rechtspraak laat een duidelijke tendens zien dat de rechter milder is gaan oordelen over de gedupeerde medestudenten. In een recente nagenoeg identieke zaak overweegt de rechter nog steeds dat bij groepsopdrachten de groepsleden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de opdracht dragen hetgeen meebrengt dat alle groepsleden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een eventueel plagiaat (gepleegd door een van de groepsgenoten). Tot zover is er niets veranderd en de examencommissie mocht en mag dan ook bij wijze van herstelmaatregel een ongeldig verklaring verbinden aan de groepsopdracht, hetgeen betekent dat alle studenten geen cijfer krijgen en een nieuwe groepsopdracht zullen moeten maken. Vervolgens wijkt de onderwijsrechter echter af van haar koers: ook in deze recente zaak mogen de studenten van de examencommissie niet deelnemen aan de eerstkomende herkansingsmogelijkheid, maar dat vindt de rechter – in afwijking van eerdere rechtspraak –  geen proportionele sanctie (meer). In dit verband overweegt de onderwijsrechter dat in deze zaak niet ter discussie staat dat de andere studenten het plagiaat niet feitelijk hebben gepleegd. Verder is vast komen te staan dat het geplagieerde gedeelte moeilijk als zodanig is te herkennen, omdat ook de bronvermeldingen in geplagieerde tekst letterlijk zijn overgenomen en voorts blijkt dat de plagiaatscanner die door de onderwijsinstelling wordt gehanteerd niet beschikbaar is voor studenten. Nu deze studenten het plagiaat redelijkerwijs niet hebben kunnen voorkomen, acht de rechter de opgelegde strafmaatregel (uitsluiting voor een toets) onevenredig.[10] En voor het geval nu gedacht wordt dat één zwaluw nog geen zomer brengt, wil ik ook wijzen op de uitspraak van 27 november 2020,[11] waar de onderwijsrechter in herinnering brengt: “dat het niet evenredig is om aan alle studenten, ook aan de betrokkene, dezelfde sanctie op te leggen, terwijl de betrokkene het plagiaat feitelijk niet had gepleegd”.[12]

Ongeldigverklaring groepsopdracht

In diezelfde kwestie wijst de rechter er andermaal op dat een herstelsanctie wel opgelegd mag worden (zoals bijvoorbeeld de ongeldig verklaring van de groepsopdracht) aangezien dit geen punitieve sanctie is (gericht op het straffen van een persoon) maar ziet op het wegnemen van de gevolgen van het plagiaat. De herstelsanctie is immers uitsluitend gericht op het waarborgen van de betrouwbaarheid van beoordelingen en uiteindelijk de integriteit van het diploma. Zij is dan ook niet gericht op bestraffing. Voor zover studenten derhalve het standpunt innemen dat het niet behalen van een vak als gevolg van plagiaat ook een bestraffende sanctie is, wordt dit standpunt niet door de rechter gevolgd.[13]

Mededeling over Judicium (summa) cum laude

De mededeling van een examencommissie dat (ook) een (niet-plagiërende) student niet meer cum laude kan afstuderen is volgens de onderwijsrechter evenmin een bestraffende maatregel. In dit verband heeft de rechter uitvoerig overwogen[14] dat voor het behalen van dit Judicium een aparte beslissing vereist is aan het einde van de opleiding die een eigen beoordeling kent. Bij de beoordeling of het Judicium moet worden toegekend, is een geconstateerde fraude weliswaar onderdeel van die beoordeling, maar dat maakt niet dat de mededeling van de examencommissie over het Judicium een sanctiebesluit is. Tegen deze mededeling door de examencommissie kan de student derhalve niets ondernemen.

Aantekening in het studentendossier

Dit geldt ook voor de aantekening van fraude in het studentendossier. De onderwijsrechter wijst erop dat die aantekening een administratieve en daarmee feitelijke handeling is die gewoon in het studentendossier mag worden opgenomen. Ook hier kan de student niets tegen ondernemen.[15]

Conclusie

Het staat de examencommissie te allen tijde vrij om bij plagiaat het groepswerk voor alle studenten ongeldig te verklaren. Dit is een herstelmaatregel. Ook mag de examencommissie een aantekening in het studentendossier maken en mededelingen doen over  het Judicium (summa) cum laude. Voor het opleggen van een strafmaatregel (uitsluiting van toetsdeelname) aan alle of meerdere studenten die aan de groepsopdracht hebben bijgedragen, is richtinggevend of deze studenten zelf plagiaat hebben gepleegd dan wel op de hoogte waren van dit plagiaat en/of het plagiaat redelijkerwijs hadden kunnen voorkomen.

Meer informatie

Heeft u vragen over plagiaat bij groepsopdrachten, of wenst u meer informatie? Neem dan vrijblijvend contact op met één van onze onderwijsrecht specialisten, mail hiervoor naar bindels@honoreadvocaten.nl of bel: 030 214 51 50.

 

[1] Bridgstock, R (2009)) the graduate attributes we’ve overlooked: enhancing graduate employability through career management skills, Higher Education Research & Development, 28, 31-44
[2] Sinds 1 januari 2023 is het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO) opgehouden te bestaan en worden onderwijszaken die onder de WHW vallen behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
[3] zie CBHO 2011/168
[4] zie CBHO 2015/247.5
[5] Zie CBHO 2014/244)
[6] zie CBHO 2014/217
[7] zie CBHO 2014/077 en CBHO 2015/149
[8] zie bijvoorbeeld CBHO 2014/110 en CBHO 2020/089
[9] zie CBHO 2014/110
[10] zie CBHO 2019/060.5
[11] dat is anderhalf jaar na de eerder gewezen uitspraak en bovendien met een heel andere samenstelling van behandelend rechters
[12] zie CBHO 2020/089
[13] zie bijvoorbeeld CBHO 2019/113
[14] zie CBHO 2020/046, rechtsoverweging 2.3.4
[15] zie CBHO 2020/046, rechtsoverweging 2.3.5